Letsel door traplopen

Werknemer van onderaannemer is op een trap over een pak folders uitgegleden en heeft schade opgelopen en houdt hoofdaannemer aansprakelijk. Na de mondelinge behandeling is de zaak aangehouden, zodat partijen met elkaar konden onderzoeken of zij tot een minnelijke regeling konden komen wat niet is gelukt. Beide partijen verzoeken de rechter een beschikking te geven. In dit artikel beschrijf ik de zaak met als onderwerp aansprakelijkheid voor letsel door traplopen.

De situatie

De verweerder heeft een bedrijf dat aannemings- en onderhoudswerkzaamheden verricht. Zij schakelt in drukke perioden vaak onderaannemers in. De verzoeker is in dienst als elektricien bij een elektrotechnisch bedrijf dat als onderaannemer is ingeroepen door de aannemer.

De elektricien is vanaf 2010 tot midden 2021 in dienst geweest van de onderaannemer in de functie van elektromonteur. Op 20 november 2020 is de persoon – via de onderaannemer – door de aannemer ingezet voor het verrichten van elektro-werkzaamheden in een woning op de tweede verdieping. Het pand heeft twee verdiepingen met trappen naar de eerste en tweede verdieping. De elektricien is daarbij, toen hij de trap afliep, uitgegleden over een in plastic verpakte stapel folders en heeft daardoor een kwetsuur aan twee pezen in zijn schouder opgelopen. Hij moest aan zijn schouder worden geopereerd en revalideren en is voor 85% hersteld.

letsel door traplopen

Het geschil

De elektricien heeft verzocht voor recht te verklaren dat de aannemer aansprakelijk is voor de schade die hij lijdt en nog zal lijden als gevolg van het letsel dat hij heeft opgelopen bij het ongeval dat plaatshad in het kader van de uitvoering van zijn werkzaamheden, en de aannemer te veroordelen tot betaling van de kosten van de verzoekschriftprocedure, zoals begroot.

De elektricien baseert zijn verzoek op het volgende:

De elektricien heeft op 20 november 2020 schade geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden. De aannemer heeft niets gedaan ter voorkoming van het ongeval, terwijl dit van haar verwacht mocht worden. De verlichting in het trappenhuis was slecht. De elektricien was daarover vooraf niet door de aannemer geïnformeerd. De aannemer heeft de bewoner(s) op de eerste verdieping er niet op geattendeerd dat er werkzaamheden in het pand zouden plaatsvinden. Als er in het trappenhuis voldoende voor was gewaarschuwd dat er werkzaamheden op de tweede verdieping uitgevoerd zouden worden middels een waarschuwingsbordje, dan zouden de folders daar niet neergelegd zijn. De aannemer heeft daarmee niet aan haar zorgplicht voldaan, zoals bedoeld in artikel 7:658 BW voldaan en is op grond daarvan dan wel op grond van artikel 7:611 BW, dan wel op grond van artikel 6:162 BW aansprakelijk voor de door de elektricien geleden schade en de nog te lijden schade. De elektricien verzoekt daarnaast de kosten van deze procedure te begroten zoals vastgelegd is in artikel 1019aa Rv.

De aannemer is het niet eens met het verzoek en voert aan

  1. Deze zaak is niet geschikt voor een beoordeling in een deelgeschilprocedure. Er zijn nogal wat geschilpunten tussen partijen. Mogelijk is nadere bewijslevering nodig. Een deelgeschilprocedure is daarvoor niet geschikt.
  2. De aannemer betwist dat zij aansprakelijk zou zijn voor de door de elektricien geleden en te lijden schade als gevolg van het ongeval.
  3. De aannemer betwist dat er een arbeidsrelatie tussen partijen is zoals bedoeld in artikel 7:658 lid 4 BW. Hij is niet tekortgeschoten in een op haar rustende zorgplicht en kan geen verwijt worden gemaakt.
  4. Er was geen sprake van een gevaarlijke situatie en hij betwist dat er onvoldoende verlichting was in het trappenhuis.
  5. Omdat voor de gemachtigde van de elektricien duidelijk had moeten zijn dat deze kwestie zich niet leent voor een behandeling in een deelgeschilprocedure, hoeven de kosten – die in het kader van het deelgeschil zijn gemaakt – niet begroot te worden en moet de verzochte veroordeling tot betaling van die kosten afgewezen worden.

De beoordeling van de rechter

In dit kader acht de kantonrechter van groot belang of er al dan niet voldoende licht was in het trappenhuis. De kantonrechter is voorlopig van oordeel dat als er wel voldoende licht was in het trappenhuis tijdens het ongeval, het uitglijden over een pak folders, een ongelukkig huis-, tuin- en keukenongeval betreft, omdat de elektricien dat had kunnen zien liggen. Hierdoor geldt er geen werkgeversaansprakelijkheid. In die situatie acht de kantonrechter geen sprake van schending van de zorgplicht. Het traplopen is immers een alledaagse activiteit waarvoor in beginsel geen bijzondere voorzieningen of nadere maatregelen vereist zijn. Dit zou anders kunnen zijn als de trap, als gevolg van de specifieke inrichting daarvan of de omstandigheden waaronder moest worden gewerkt, een meer dan alledaags risico in het leven zou roepen. Het ontbreken van (voldoende) verlichting in het trappenhuis kan onder omstandigheden een schending van de zorgplicht van de werkgever opleveren.

Pas tijdens de mondelinge behandeling is door de elektricien gesteld dat de lamp in het trappenhuis op de eerste verdieping van het pand waar het ongeval zich heeft voorgedaan het niet deed en dat het daardoor donker was op de eerste trap naar boven vanaf de begane grond én dat de elektricien het pak folders niet heeft kunnen zien liggen. De dag vóór de zitting is een foto met aantekeningen overgelegd door de elektricien, waaruit af te leiden is dat volgens de elektricien een lamp in het trappenhuis defect was op 20 november 2020. Hieraan voorafgaand heeft de elektricien tegenover aannemer nooit gesteld dat het donker was omdat een lamp het helemaal niet zou doen als mogelijke oorzaak van de val. In zijn eigen verklaring van 10 februari 2021 heeft de elektricien helemaal niets opgenomen over de verlichting in het trappenhuis op 20 november 2020. De assurantiepersoon heeft tegenover de onderaannemer wel medegedeeld dat de verlichting slecht zou zijn, maar niet dat het donker was omdat een lamp defect was.

De aannemer heeft hierover terecht opgemerkt dat haar door deze wijze van procederen door de elektricien de kans is ontnomen om vóór de mondelinge behandeling voldoende opheldering te verkrijgen over of de lamp op de eerste verdieping in het trappenhuis al dan niet werkte op de dag van het ongeval, bijvoorbeeld middels getuigenverklaringen. De aannemer heeft hierover wel verklaard dat er geen aanknopingspunten zijn geweest om ervan uit te gaan dat een lamp tijdens het ongeval defect was, omdat er geen melding is geweest van de huurder van de woning op de eerste verdieping dat er geen of minder licht was in het trappenhuis, terwijl die huurder dit soort gebreken doorgaans juist wel meldde. Uit het systeem van de aannemer blijkt volgens de aannemer niet dat er een lamp in het betreffende trappenhuis verwisseld moest worden in de periode na het ongeval, terwijl het niet voor de hand liggend is dat een huurder/bewoner de lamp zelf heeft verwisseld, omdat deze moeilijk bereikbaar is, aldus de aannemer. Verder heeft de aannemer foto’s overgelegd van het trappenhuis van vóór het ongeval en daarna, waaruit zij concludeert dat de lamp in de tussentijd niet vervangen is.

Al met al kan, gelet op dit verweer van de aannemer, nu niet vastgesteld worden of er voldoende licht was in het trappenhuis op de dag van het ongeval en is nadere bewijslevering op dit punt geïndiceerd.

De vraag die opkomt, is of deze procedure zich leent voor nader onderzoek naar de feiten middels bewijslevering. Deze vraag wordt ontkennend beantwoord. De investering in tijd, geld en moeite moet worden afgewogen tegen het belang van het verzoek en de bijdrage die een beslissing aan de totstandkoming van een minnelijke regeling kan leveren. Naar het oordeel van de kantonrechter weegt in dit geval de investering in een nader onderzoek naar de feiten niet op tegen het belang van het verzoek. Hiertoe acht de kantonrechter doorslaggevend dat de elektricien vaag is gebleven over zijn belang bij en het doel van dit deelgeschil. Hoewel hij qua herstel een eindtoestand heeft bereikt, heeft hij geen indicatie gegeven van wat zijn schade is, terwijl de aannemer de bereidheid heeft geuit om eventueel onverplicht schade van de elektricien te vergoeden.


Hierbij wordt ook in aanmerking genomen dat de aannemer – onweersproken – heeft gesteld dat de elektricien tegenover haar heeft verklaard helemaal geen schade te hebben!


De elektricien heeft zich op het standpunt gesteld dat de aannemer aansprakelijk is op grond van 7:658 lid 4 BW, dan wel op grond van artikel 7:611 BW dan wel op grond van artikel 6:162 BW. Voor de toepassing van de artikelen 7:611 BW en 6:162 BW heeft de elektricien geen specifieke onderbouwing gegeven, anders dan hij heeft gesteld ter invulling van de werkgeversaansprakelijkheid in de zin van artikel 7:658 BW.

Artikel 7:611 geldt tussen de werkgever en de werknemer die een arbeidsovereenkomst met elkaar hebben (gehad). Dat is tussen partijen niet het geval. De kantonrechter ziet niet in op basis waarvan aansprakelijkheid op grond van dit artikel kan worden aangenomen.

Indien en voor zover de aannemer aansprakelijk kan zijn op grond van artikel 6:162 BW, dan geldt hetgeen hierboven staat over specifiek de verlichting in het trappenhuis, nadere bewijslevering en de toepassing van artikel 1019z Rv onverminderd. Het verzoek van de electricien dient te worden afgewezen.

Op grond van artikel 1019aa Rv dient in beginsel begroting plaats te vinden van de kosten bij de behandeling van het verzoek aan de zijde van de persoon die schade door dood of letsel lijdt. Hierbij dient de dubbele redelijkheidstoets gehanteerd te worden. Dit betekent dat indien een deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld, de kosten daarvan niet voor vergoeding in aanmerking komen. Deze situatie doet zich hier voor.

De elektricien, althans zijn gemachtigde, had kunnen voorzien dat in deze zaak zonder nadere opheldering over de verlichting in het trappenhuis niet tot vaststelling van aansprakelijkheid van de aannemer gekomen kan worden. Daar komt in dit geval niet alleen bij dat partijen hierover onderling niet waren uitgediscussieerd voordat de elektricien dit deelgeschil startte, maar ook dat de aannemer een dag voor de zitting pas werd geconfronteerd met de stelling dat de lamp op de eerste verdieping van het trappenhuis het niet zou hebben gedaan.

De elektricien heeft gelet hierop in ieder geval te vroeg, en daarmee volstrekt onnodig, voor het deelgeschil gekozen. De kantonrechter ziet daarom af van een kostenbegroting.

Lichamelijk, geestelijk en materieel letsel kan verstrekkende en levenslange gevolgen hebben voor onze cliënten. Bel 0800 44 55 000 als u slachtoffer bent van letselschade veroorzaakt door anderen.

Hijink Advocaten is 100% gespecialiseerd in letselschade en wij werken met een compleet team van specialisten en advocaten om uw belangen te behartigen. Schakel bij letselschade altijd uw eigen specialist in want wij werken alleen in uw belang!

Ons eerste telefonisch advies verplicht u tot helemaal niets en is volledig gratis.

Vestiging Arnhem
Onderlangs 1
6812 CE Arnhem
(026) 442 39 13

Vestiging Nijmegen
Kerkenbos 1021
6546 BB Nijmegen
(024) 388 66 80

    Volledige naam

    E-mailadres

    Telefoonnummer

    Interessante gerelateerde berichten

    Relevante artikelen

    • Artikel 7:658 BW
    • Artikel 7:611 BW
    • Artikel 6:162 BW
    • Artikel 1019aa Rv – kosten vergoeding procedure

    Om de hoogte te bepalen van het smartengeld wordt veel gebruik gemaakt van de smarten geldwijzer. Aan de hand van een aantal vragen kunnen wij u een indicatie geven.

    Bereken het hier

    Schrijf u in voor onze nieuwsbrief
    Letselschade advocaat