Arm bekneld tussen vrachtwagen en laaddok

Arm bekneld tussen vrachtwagen en laaddok als een vrachtwagen achteruitrijdt tot aan het laad- en losplatform. Zijn de werkgever(s) én de bezitter van de vrachtwagen hoofdelijk aansprakelijk? In dit artikel zal ik deze zaak samenvatten. Interessante onderwerpen binnen deze casus zijn de begrippen ‘klachtplicht’ en ‘deelgeschil’ wat in een ander artikel verder zal worden beschreven.

Op 25 juni ’19 is het slachtoffer een ongeval overkomen toen hij bij de slagerij aan het werk was. Op die dag kwam een chauffeur van een leverancier vlees ophalen. De leidinggevende vraagt aan het slachtoffer om de chauffeur te helpen bij het aanleggen van de vrachtwagen in het dock. De leidinggevende had de rolluiken van de twee naast elkaar liggende docks geopend. Het slachtoffer stond op het dock waar de vrachtwagen wilde aanleggen aanwijzingen te geven door met zijn hand te ‘waven’. De chauffeur van de leverancier is naar achteren gereden en het slachtoffer is met zijn linkerarm bekneld geraakt tussen de deurpost van het dok en de vrachtwagen.

arm bekneld tussen vrachtwagen en laaddok

De periode na het ongeluk

Het slachtoffer is door een collega naar de huisarts gebracht en doorgestuurd naar de spoedeisende hulp. De SEH-arts heeft het volgende genoteerd:

Conclusie: Man van 46 jaar, blanco VG, doorgestuurd via radiologie bij crush letsel, rechterbovenarm zonder fractuur op foto met pijn in bovenarm. Op foto geen aanwijzingen voor fractuur, kleine spierruptuur met uitgezakt hematoom. Verminderd gevoel rondom duimmuis.

SEH-arts

Beleid:

  • Ontslag;
  • Pijnstilling: Diclofenac;
  • Tetanus injectie;
  • Wond gereinigd, steristrip;
  • Controle eigen door eigen huisarts over 2-3 dagen. Graag controle op mobiliteit en sensibiliteit, gezien verbeterend nu geen actie.”

Na het ongeval heeft het slachtoffer drie weken niet gewerkt. Daarna heeft hij opnieuw negen maanden bij de slagerij gewerkt. Op 26 november 2019 is zijn uitzendovereenkomst verlengd naar een uitzendovereenkomst voor bepaalde tijd. Op 6 april 20 heeft de slagerij de werkzaamheden van het slachtoffer beëindigd. De arbeidsovereenkomst is per 26 april ’20 van rechtswege beëindigd.

Op 17 november 20 is het slachtoffer door een neuroloog gezien en deze heeft het volgende genoteerd:

“Conclusie: ulnaropathie links na trauma, geen aanwijzing voor een plexuslesie of medianopathie. Advies: druk en rek op die plek vermijden. De client heeft al follow-up via de revalidatiearts die ook de fysiotherapeut heeft ingeschakeld. Besproken dat en ander tijd nodig heeft. Neurologische follow-up wordt niet afgesproken.”

Neuroloog

Het slachtoffer stelt 3 partijen aansprakelijk

Op 7 januari 21 heeft het slachtoffer de slagerij en het uitzendbureau aansprakelijk gesteld voor zijn schade als gevolg van het ongeval. Beide partijen wijzen de aansprakelijkheid af. De aansprakelijkheidsverzekeraar van het uitzendbureau heeft het slachtoffer op 4 februari ’21 bericht dat schade met een motorrijtuig van polisdekking is uitgesloten op de aansprakelijkheidsverzekering voor bedrijven en zij schrijft dat het risico thuis hoort op de WA-verzekering van de betrokken vrachtwagen. De advocaat van de slagerij heeft het slachtoffer op 5 februari ’21 bericht dat de slagerij niet aansprakelijk is, dat het slachtoffer geen schade heeft geleden en als hij bij zijn standpunt blijft, hij zich beter kan wenden tot de werkgeefster van de chauffeur.

Hierna heeft de advocaat van het slachtoffer geprobeerd te achterhalen wie de eigenaar van de betrokken vrachtwagen was en heeft hij verschillende vennootschappen van de leverancier aangeschreven. Hierop heeft de leverancier laten weten dat het ongeval bij hun niet bekend is en dat ze bovendien niet de eigenaar van de betrokken vrachtwagen zijn.

Het slachtoffer bezoekt de revalidatiearts

Op 1 april ’21 is het slachtoffer gezien door revalidatiearts. Zij heeft het volgende genoteerd:

“Conclusie:
47-jarige man met crushletsel linkerarm d.d. 25-06-2019, waarna traumatische ulnaropthie. Nu aanhoudende pijnklachten van de hand passend bij CRPS 2
De linkerarm wordt verminderd ingezet (disuse), waarbij nu ook tendomyogene pijnklachten van de schouder en elleboog’;
Daarnaast forse stemmingsstoornissen.”

Revalidatiearts

Beleid:

  • Uitleg over zenuwschade;
  • Verzoek aan huisarts patiënt te begeleiden bij stemmingsstoornis;
    Medicamenteus of met arabisch sprekende psycholoog;
  • Verwijzing fysiotherapie eerste lijn om patiënt te begeleiden bij adequaat inzetten van de linkerarm;
  • controle 4-5 maanden;
  • brief naar patiënt.

Hernieuwde aansprakelijkheidsstelling van alle 3 de partijen:

In oktober 2021 heeft het slachtoffer opnieuw de slagerij, het uitzendbureau en de leverancier aangeschreven en aansprakelijk gesteld. Hierop heeft het uitzendbureau met verwijzing naar haar algemene voorwaarden de aansprakelijkheid afgewezen. Nationale-Nederlanden (de aansprakelijkheidsverzekeraar van de leverancier) heeft laten weten dat deze toch de bezitter van de betrokken vrachtwagen is.

Wat wil het slachtoffer?

Het slachtoffer verzoekt voor recht te verklaren dat

  1. Alle drie de partijen én Nationale-Nederlanden ieder (hoofdelijk) aansprakelijk zijn voor de gevolgen van het ongeval;
  2. Verweerders (hoofdelijk) te veroordelen een voorschot op de buitengerechtelijke kosten te voldoen van € 18.180,25;
  3. De kosten van dit deelgeschil te begroten op € 7.713,75 en verweerders te veroordelen tot betaling van dit bedrag en het griffierecht.

Het slachtoffer heeft de aansprakelijkheid van de slagerij en het uitzendbureau gebaseerd op artikel 7:658 van het Burgerlijk Wetboek en de aansprakelijkheid van de leverancier op artikel 185 van de Wegenverkeerswet (WVW) en artikel 6:170 BW en de aansprakelijkheid van Nationale-Nederlanden op artikel 6 van de wettelijke aansprakelijkheid motorvoertuigen (WAM).

Wat vindt de slagerij?

Volgens de slagerij draagt de verzochte beslissing niet bij aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst, heeft het slachtoffer stellingen ingenomen die in strijd zijn met de waarheidsplicht van artikel 21 Rv en heeft hij te laat geklaagd en kan hij op grond van artikel 6:89 BW geen beroep meer doen op schadevergoeding. Ook op inhoudelijke gronden moet zijn verzoek worden afgewezen, want de slagerij heeft voldaan aan de zorgplicht, het slachtoffer heeft geen schade geleden en er is geen causaal verband tussen het ongeval en de door het slachtoffer gestelde schade. Het slachtoffer heeft dus geen belang bij zijn verzoeken.

Wat vindt het uitzendbureau?

Na verbetering van het verzoekschrift door het slachtoffer heeft het uitzendbureau haar verweer dat het slachtoffer de verkeerde rechtspersoon in de procedure heeft betrokken en haar op voorhand aangekondigde bezwaar tegen een eventuele verbetering niet langer gehandhaafd.

Het uitzendbureau voert aan dat de kwestie zich niet leent voor een beslissing in een deelgeschil omdat nader onderzoek en uitvoerige bewijsvoering noodzakelijk is en er geen onderhandelingen nog een poging hiertoe hebben plaatsgevonden voorafgaand aan de procedure. Ook doet zij een beroep op de schending van de klachtplicht in de zin van artikel 6:89 BW. Het verzoek moet volgens haar ook op inhoudelijk gronden worden afgewezen. Zij betwist dat het slachtoffer een arbeidsongeval is overkomen dat tot (rechtens relevante) schade heeft geleid en zij stelt dat het arbeidsongeval geen gevolg is van een zorgplichtschending van het uitzendbureau.

Wat vinden de leverancier en Nationale-Nederlanden?

Volgens de leverancier en Nationale Nederlanden leent het verzoek zich niet voor een deelgeschil omdat het voorval en de rol van de verschillende partijen onduidelijk is en dat moet worden uitgezocht. Verder doen zij een beroep op overmacht en eigen schuld.

De beoordeling

Deelgeschil
Alle verweerders vinden dat het verzoek zich niet leent voor een deelgeschil en zij hebben daar verschillende argumenten voor aangevoerd die hierna worden besproken.

Het uitzendbureau, de leverancier en Nationale-Nederlanden vinden dat de toedracht onvoldoende duidelijk is en dat bewijslevering nodig is. De kantonrechter volgt ze daarin niet. Naar het oordeel van de kantonrechter is de feitelijke toedracht voldoende duidelijk om de aansprakelijkheidsvraag te kunnen beantwoorden en is hiervoor geen bewijsvoering nodig.

Volgens het uitzendbureau leent de kwestie zich niet voor een beslissing in een deelgeschil omdat er voorafgaand aan de procedure geen onderhandelingen nog een poging hiertoe hebben plaatsgevonden. De slagerij voert aan dat de verzochte beslissing niet kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst omdat, ook al zou worden geoordeeld dat zij aansprakelijk is voor de schade van het ongeval, partijen geen stap verder komen, omdat de schade en het causale verband tussen de gestelde schade en het ongeval ook wordt betwist.


De deelgeschilprocedure is bedoeld voor de situatie waarin partijen het op bepaalde punten niet eens kunnen worden, waardoor de buitengerechtelijke onderhandelingen worden belemmerd. Een partij (of partijen gezamenlijk) kunnen in een deelgeschilprocedure de rechter verzoeken op die geschilpunten te beslissen, zodat zij vervolgens verder kunnen met buitengerechtelijke onderhandelingen, met als uiteindelijk doel het sluiten van een vaststellingsovereenkomst.


In deze zaak zijn de onderhandelingen niet op gang gekomen omdat de slagerij en het uitzendbureau voor de gevolgen van het ongeval naar de leverancier hebben gewezen en deze laatste aanvankelijk ontkende bij het ongeval betrokken te zijn geweest. Maar ook zonder onderhandelingen kan er toegang zijn tot de deelgeschilrechter in het geval een beslissing van de rechter de impasse tussen partijen kán doorbreken en de onderhandelingen kunnen worden opgepakt om uiteindelijk mogelijk een vaststellingsovereenkomst te bereiken. Juist als partijen het niet eens zijn over de aansprakelijkheid, zoals hier aan de orde, kan een oordeel van de rechter hierover de onderhandelingen op gang helpen en zo een stap in het proces vormen om mogelijk uiteindelijk een vaststellingsovereenkomst te bereiken. Volgens de slagerij is dat niet zo omdat zij ook de schade en het causale verband tussen de gestelde schade en het ongeval betwist, maar de kantonrechter volgt de slagerij hierin niet. Reeds met het verslag van de SEH-arts is voldoende aannemelijk dat het slachtoffer enige vorm van letselschade heeft opgelopen bij het ongeval. Hij heeft dus belang bij een uitspraak over de aansprakelijkheid en is ontvankelijk in zijn verzoeken.

Klachtplicht!

De slagerij en het uitzendbureau doen verder een beroep op de schending van de klachtplicht in de zin van artikel 6:89 BW. Dit artikel bepaalt dat de schuldeiser op een gebrek in de prestatie geen beroep meer kan doen, indien hij niet binnen bekwame tijd nadat hij het gebrek heeft ontdekt of redelijkerwijs had moeten ontdekken, bij de schuldenaar ter zake heeft geprotesteerd. Deze klachtplicht is ook van toepassing op situaties waarin personenschade is ontstaan tijdens werkzaamheden waarop een arbeidsovereenkomst van toepassing is.

Nadeel schuldenaar

In het onderliggende arrest is verder overwogen dat bij beantwoording van de vraag of tijdig is geklaagd rekening dient te worden gehouden met alle omstandigheden van het geval. Daarbij is ook van belang of de schuldenaar nadeel lijdt door het late tijdstip waarop de schuldeiser heeft geklaagd. In dit verband dient de rechter rekening te houden met enerzijds het voor de schuldeiser ingrijpende rechtsgevolg van het te laat protesteren zoals in artikel 6:89 BW vermeld – te weten verval van al zijn rechten ter zake van de tekortkoming – en anderzijds de concrete belangen waarin de schuldenaar is geschaad door het late tijdstip waarop dat protest is gedaan, ZOALS een benadeling in zijn bewijspositie.

Het ongeval was op 25 juni 2019 en op 7 januari 2021 heeft het slachtoffer de slagerij en het uitzendbureau aansprakelijk gesteld. Partijen verschillen van mening of het slachtoffer in de maanden dat hij nog bij de slagerij heeft gewerkt na het ongeval over pijn in zijn arm heeft gesproken, maar of dat zo is kan in het midden blijven. Hij heeft pas na anderhalf jaar verweerders aansprakelijk gesteld maar daarmee heeft hij naar het oordeel van de kantonrechter TOCH tijdig geklaagd. Daarbij spelen de volgende feiten en omstandigheden een rol:

Slagerij en uitzendbureau waren op de hoogte van het arbeidsongeval, en wisten dat het slachtoffer naar het ziekenhuis was gebracht en dat hij drie weken niet heeft kunnen werken. Zij hebben het ongeval niet gemeld bij de arbeidsinspectie (artikel 9 lid 1 Arbeidsomstandighedenwet) mogelijk omdat zij ervan uit gingen dat geen sprake was van blijvend letsel, maar dat hadden zij natuurlijk wel kunnen doen en/of zelf onderzoek naar de toedracht kunnen doen. Dat zij dat niet hebben gedaan, komt voor hun risico. Dat zij ernstig in hun bewijspositie zijn geschaad, is verder niet gebleken want na de aansprakelijkheidstellingen hebben zij nog getuigenverklaringen over de toedracht kunnen verzamelen. Het klopt wel dat door het tijdsverloop het causale verband tussen het ongeval en de schade lastiger is vast te stellen, maar dat brengt hen nog NIET per se in een nadelige bewijspositie voor de beoordeling van aansprakelijkheid in dit deelgeschil.

Daartegenover staat dat het gaat om een ongeval met een werknemer tijdens de uitoefening van zijn werkzaamheden. Duidelijk is dat het slachtoffer de Nederlandse taal beperkt machtig is. Ter zitting heeft mr. Boer toegelicht dat het slachtoffer een vluchteling is die in 2013 naar Nederland is gekomen. Hij heeft zijn werk als slager opgepakt en is daarvoor door het uitzendbureau bij de slagerij gedetacheerd. Eind 2020 is hij in zijn omgeving voor het eerst op de mogelijkheden gewezen om verweerders aansprakelijk te houden voor de gevolgen van het ongeval.

Gelet op deze omstandigheden en de belangen van het slachtoffer en verweerders, gaat het verweer met betrekking tot de klachtplicht naar het oordeel van de kantonrechter niet op. De kantonrechter komt dan ook toe aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek.

Aansprakelijkheid slagerij en uitzendbureau

Een werkgever is verplicht de lokalen, werktuigen en gereedschappen waarin of waarmee hij de arbeid doet verrichten, op zodanige wijze in te richten en te onderhouden alsmede voor het verrichten van de arbeid zodanige maatregelen te treffen en aanwijzingen te verstrekken als redelijkerwijs nodig is om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt. Dit is in het bijzonder van belang wanneer het gaat om werktuigen die naar hun aard een veiligheidsrisico meebrengen (Artikel 7:658 lid 1 BW)

Wat van de werkgever mag worden verlangd, hangt af van alle omstandigheden van het geval zoals de aard van de werkzaamheden, de kenbaarheid van het gevaar, de kans op verwezenlijking daarvan en de ernst van de gevolgen, alsmede de mate van bezwaarlijkheid van de te nemen veiligheidsmaatregelen. Er is volgens vaste rechtspraak geen absolute waarborg voor de bescherming van de werknemer tegen het gevaar van arbeidsongevallen. Slaagt de werkgever er niet in het bewijs te leveren dat hij aan zijn zorgplicht heeft voldaan, dan is het causaal verband tussen zijn tekortkoming en het ongeval gegeven. Hij kan dan nog aan aansprakelijkheid ontkomen, indien hij stelt en bewijst dat nakoming van zijn zorgplicht het ongeval niet zou hebben voorkomen doordat de schade in belangrijke mate het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer.

Het uitzendbureau is als detacheerder de formele werkgever van het slachtoffer en de slagerij als inlener de materiële werkgever. Indien vast komt te staan dat het slachtoffer schade heeft geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden zijn zowel de slagerij als het uitzendbureau (hoofdelijk) aansprakelijk voor die schade, tenzij wordt aangetoond dat is voldaan aan de werkgeverszorgplicht.

De reden van het hiervoor weergegeven uitgangspunt is dat wanneer een werkgever in deze casus het uitzendbureau, zijn werknemer te werk stelt bij een derde om werkzaamheden ter uitvoering van diens bedrijf te verrichten en daarbij de zorg voor de veiligheid van de werknemer geheel of gedeeltelijk aan die derde overlaat, de werkgever (ook) aansprakelijk is als de derde tekortschiet in de zorgplicht voor de werknemer. Het is daarbij niet van belang in hoeverre de werkgever zeggenschap heeft behouden over de werknemer. Zijn zij beide aansprakelijk, dan zijn zij volgens artikel 6:102 BW hoofdelijk verbonden voor de schade en voor het onderling regres is in beginsel bepalend in welke mate de aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen.

Niet in geschil is dat het ongeval het slachtoffer tijdens de uitvoering van zijn werkzaamheden is overkomen. Zoals hiervoor overwogen staat de toedracht naar het oordeel van de kantonrechter in voldoende mate vast en staat vast dat hij in elk geval enige letselschade heeft opgelopen bij het ongeval. Dat het ongeval is gebeurd door opzet van het slachtoffer of omdat hij roekeloos heeft gehandeld is niet in discussie. Dat betekent dat de slagerij en het uitzendbureau in beginsel aansprakelijk zijn voor het ongeval, tenzij zij aantonen dat zij al die maatregelen hebben getroffen die redelijkerwijs noodzakelijk waren om het ongeval te voorkomen.

Zorgplicht van de werkgever

De slagerij heeft aangevoerd dat zij aan haar zorgplicht heeft voldaan door beide laaddocks te openen en als gebruikelijke handelwijze te hanteren dat de persoon die aanwijzingen aan de chauffeur geeft in het laaddok gaat staan waar de wagen niet aan gaat leggen. De leidinggevende van het slachtoffer heeft op 25 juni 2019 ook nog geroepen dat hij bij het laaddok moest weggaan, maar daaraan heeft hij geen gehoor gegeven.

Het uitzendbureau meent dat zij heeft gedaan wat van haar als (formeel) werkgever verwacht mag worden. Door middel van de afspraken met de slagerij heeft zij de (veiligheids)maatregelen getroffen die redelijkerwijs nodig zijn en van haar kunnen worden verwacht om een veilige werkomgeving te creëren. Zij verwijst naar haar algemene voorwaarden waaruit volgt dat de slagerij verplicht is (veiligheids)maatregelen te nemen om arbeidsongevallen te voorkomen en dat de slagerij haar bij schadevergoeding dient te vrijwaren. Zij begrijpt dat dit haar jegens het slachtoffer niet ontslaat wat betreft de verplichtingen uit artikel 7:658 BW, maar zij meent dat zij als formeel werkgever aan haar zorgplicht heeft voldaan.

De slagerij heeft ter zitting toegelicht dat in haar bedrijf veel werknemers werkzaam zijn die Arabisch spreken en de Nederlandse taal niet machtig zijn en/of laaggeletterd zijn. Zij heeft toegelicht dat de instructie over het laden daarom mondeling in Jip-en-Janneketaal wordt gegeven en voorgedaan en dat daarna ‘wel tien keer wordt gevraagd‘ of de instructie duidelijk is. Daar is wel iets bij voor te stellen maar daarmee heeft zij niet aan haar zorgplicht voldaan. In de situatie die zij heeft beschreven, ligt het voor de hand om bijvoorbeeld:

  • met beeldtaal en pictogrammen te werken,
  • schriftelijke instructies in het Arabisch te verstrekken
  • en de mondelinge instructies met een tolk uit te leggen en/of voor te doen en
  • tot slot inderdaad te toetsten of de werknemers de instructie begrepen hebben en de toepassing ervan te controleren.

Door taalbarrières kunnen makkelijk misverstanden en ongevallen ontstaan en beelden zijn een goed middel om een boodschap over te brengen en de werknemers attent te maken dat op een bepaalde plek oplettendheid en voorzichtigheid wordt verwacht. Met een pictogram op de laaddocks die duidelijk maakt dat men bij het aanleggen niet op de betreffende dock moet staan om te ‘waven’ was de kans op een ongeval op een eenvoudige manier verkleind. De mondelinge instructie die de slagerij heeft gegeven is dus niet voldoende.

Conclusie kantonrechter

De conclusie is dat de slagerij meer maatregelen en instructies had moeten nemen en geven. Door dit na te laten is zij tekortgeschoten in haar zorgplicht jegens het slachtoffer en zijn zowel de slagerij als het uitzendbureau aansprakelijk voor de schade die het slachtoffer ten gevolge van het hem overkomen ongeval lijdt. De verzochte verklaring voor recht (1) jegens de slagerij en het uitzendbureau zal worden toegewezen.

Waarheidsplicht

De slagerij heeft aangevoerd dat het slachtoffer in strijd met artikel 21 Rv (Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering) heeft gehandeld door de kantonrechter onjuist en onvolledig voor te lichten over de periode dat hij fysiek zware werkzaamheden heeft verricht en over de ernst van zijn letsel. Zij verzoekt de kantonrechter het verzoek op die grond af te wijzen. Het slachtoffer heeft inderdaad enkele feiten niet meteen volledig en juist aangevoerd, maar de kantonrechter verbindt hier voor de beoordeling van de aansprakelijkheid in dit deelgeschil geen gevolgen aan.

Aansprakelijkheid leverancier en Nationale-Nederlanden

De leverancier (en eigenaar van de vrachtwagen) heeft erkend dat artikel 185 WVW hier van toepassing is. Nationale-Nederlanden heeft erkend dat zij rechtstreeks op grond van de WAM kan worden aangesproken. Zij doen allebei een beroep op overmacht en eigen schuld.

In artikel 185 WVW staat dat de eigenaar van een motorrijtuig (hier dus de leverancier) dat betrokken is bij een verkeersongeval waardoor schade wordt toegebracht aan niet door dat motorrijtuig vervoerde personen of zaken, verplicht is om die schade te vergoeden, tenzij aannemelijk is dat het ongeval is te wijten aan overmacht. Met het artikel wordt een verzwaarde aansprakelijkheid van de eigenaar van een motorrijtuig in het leven geroepen om kwetsbare verkeersdeelnemers als voetgangers en fietsers, voor wie de gevolgen van aanrijdingen met motorrijtuigen vaak zeer ingrijpend zijn, te beschermen tegen de bijzondere gevaren die in het leven worden geroepen door deelneming van motorrijtuigen aan het verkeer. De gedachte hierachter is dat degene die door het gebruik van een motorrijtuig de gevaren op de weg in aanzienlijke mate verhoogt het risico daarvan behoort te dragen.

Op grond van artikel 185 lid 1 WVW in samenhang met artikel 6 lid 1 van de WAM, is Nationale Nederlanden als verzekeraar van de vrachtwagen waar de chauffeur van de leverancier in reed, ook aansprakelijk voor de schade van het slachtoffer tenzij sprake zou zijn geweest van overmacht bij de chauffeur.

Overmacht

Volgens vaste rechtspraak is van overmacht slechts sprake indien de gemotoriseerde vrachtwagen rechtens gezien geen enkel verwijt valt te maken ten aanzien van de wijze waarop hij aan het verkeer heeft deelgenomen (voor zover relevant voor het ontstaan van het ongeval). Eventuele fouten van andere weggebruikers – waaronder begrepen de eventuele fouten van het slachtoffer zelf – zijn daarbij slechts van belang wanneer die fouten voor de gemotoriseerde zo onwaarschijnlijk waren, dat deze bij het bepalen van diens rijgedrag met die mogelijkheid naar redelijkheid geen rekening behoefde te houden. Het is een strenge norm waardoor, als in juridisch opzicht aan de chauffeur enig verwijt te maken valt, hoe klein ook, het beroep op overmacht faalt. Het is aan degene die zich op overmacht beroept om de feiten te bewijzen op grond waarvan kan worden aangenomen dat het ongeval is te wijten aan overmacht van de bestuurder.

De leverancier en Nationale-Nederlanden wijzen erop dat het aan het slachtoffer was om tijdig aan te geven wanneer de vrachtwagen moest remmen en dat de bestuurder van de vrachtwagen er in beginsel op mocht vertrouwen dat de aanwijzingen die zij ontving juist waren en dat de onjuiste aanwijzingen van de ‘waver’ voor rekening van de ‘waver’ dienen te komen. De kantonrechter volgt dit niet. De chauffeur heeft immers verklaard dat zij op aanwijzingen van een andere persoon, dus niet van het slachtoffer, achteruit het dok in is gereden. De rol van het slachtoffer bij het waven was voor de chauffeur dus beperkt. Maar ook als zij op het slachtoffer of een ander zou afgaan die aanwijzingen geeft, blijft dat zij bij deze bijzondere manoeuvre van de vrachtwagen de verantwoordelijk behoudt om zich steeds te overtuigen van de veiligheid voor personen rondom de vrachtwagen. De leverancier en Nationale-Nederlanden hebben verder geen aanknopingspunten naar voren gebracht die tot de conclusie te leiden dat (de chauffeur van) de leverancier rechtens geen enkel verwijt kan worden gemaakt. Het beroep op overmacht slaagt dus niet.

Eigen schuld

Verder doen de leverancier en Nationale-Nederlanden een beroep op eigen schuld van het slachtoffer. In dit geschil ligt de aansprakelijkheidsvraag voor en als hun verweer op dit punt slaagt, kan op de aansprakelijkheidsvraag het mindere (in een percentage) worden toegewezen.

Voor hun beroep op eigen schuld dient te worden beoordeeld de mate waarin de aan het slachtoffer dan wel de chauffeur van de leverancier toe te rekenen omstandigheden aan het ongeval hebben bijgedragen, de wederzijdse causaliteit (artikel 6:101 BW). Het is daarbij aan de leverancier en Nationale-Nederlanden om te stellen, en bij voldoende gemotiveerde betwisting, te bewijzen, dat er aan de zijde van het slachtoffer sprake is geweest van gedragingen die hebben bijgedragen aan het ontstaan van de schade.

Met hetzelfde argument als bij hun beroep op overmacht (dat het aan [verzoeker] is om aan te geven dat de vrachtwagen moest remmen) voeren zij aan dat bij een causale afweging van de fouten aan beide zijden, het grootste deel van de foutieve handelingen bij degene ligt die de aanwijzingen geeft – de waver – en niet bij degene die (terecht) op die aanwijzingen vertrouwt. Nu gelet op de verklaring van de chauffeur dat een andere werknemer de aanwijzingen gaf niet vast staat dat de chauffeur op het waven van het slachtoffer handelde, hebben zij daarmee onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld waaruit volgt dat het slachtoffer niet tijdig heeft aangegeven dat de vrachtwagen moest remmen en dat hij heeft bijgedragen aan het ontstaan van de schade. Ook als de kantonrechter aanneemt dat er naar het slachtoffer is geroepen toen het mis dreigde te gaan, is die enkele waarschuwing te laat geweest voor het slachtoffer om daar nog op te reageren en zo het ongeval te voorkomen. Het beroep op eigen schuld slaagt dus niet.

Wat betekent dit voor de verzoeken van het slachtoffer?

Dit betekent dat de verzochte verklaringen voor recht dat de slagerij, het uitzendbureau, de leverancier én Nationale-Nederlanden hoofdelijk aansprakelijk zijn, zullen worden toegewezen.

De buitengerechtelijke kosten: de dubbele redelijkheidstoets

Verweerders zijn ten opzichte van het slachtoffer aansprakelijk voor de gevolgen van het ongeval en zij moeten de schade die hij daardoor lijdt vergoeden. De kosten die hij maakt voor rechtsbijstand behoren tot die schade, maar alleen voor zover ze aan de zogenoemde dubbele redelijkheidstoets van artikel 6:96 lid 2 BW voldoen: zowel het INROEPEN van de rechtsbijstand als DE OMVANG van de daarvoor gemaakte kosten moeten redelijk zijn.

Toevoeging

Volgens de leverancier, Nationale-Nederlanden en de slagerij is er geen reden om een bedrag aan buitengerechtelijke kosten toe te wijzen omdat het slachtoffer met een toevoeging procedeert. De slagerij heeft er ter zitting op gewezen dat, gelet op de hoogte van een mogelijke schadevergoeding, intrekking van de toevoeging niet aannemelijk is. Dat zou kunnen, maar een toevoeging wordt ingetrokken als de rechtzoekende de kosten van rechtsbijstand kan verhalen op een derde. De aansprakelijkheid van verweerders is in dit deelgeschil vast komen te staan. De kosten van rechtsbijstand en het deelgeschil komen dus voor hun rekening en NIET – via de toevoeging – voor rekening van de Staat.

De hoogte van de kosten

Dat het slachtoffer rechtsbijstand heeft ingeroepen is niet in geschil maar de hoogte van de kosten wel. Na vermeerdering van zijn verzoek, gaat het om een declaratie van (60,1 uur x € 250 exclusief btw = ) € 18.180,25 inclusief btw. Dit vordert hij als voorschot. Mr. Boer heeft een urenstaat overgelegd vanaf 14 december 2020 tot 12 januari 2022 (productie 21) en vanaf 20 januari 2022 tot 1 juli 2022 (productie 35). Aan werkzaamheden is onder meer vermeld:

  • Correspondentie,
  • brief/fax/e-mail aan cliënt,
  • brief/fax/e-mail aan wederpartij,
  • brief/fax/e-mail van advocaat wederpartij.

De kantonrechter gaat ervan uit dat al deze werkzaamheden zijn verricht, maar dat wil nog niet zeggen dat al deze werkzaamheden redelijk en noodzakelijk waren voor de vaststelling van de aansprakelijkheid en dus door verweerders vergoed moeten worden. Als een benadeelde partij verlangt dat de aansprakelijke partij de kosten van rechtsbijstand betaald, mag verwacht worden dat de benadeelde partij en diens professionele belangenbehartiger ook rekening houden met het belang van de aansprakelijke partij door er voor te zorgen dat de kosten binnen de grenzen van de redelijkheid blijven.

Met verweerders is de kantonrechter van oordeel dat het in rekening brengen van totaal 60,1 met dit uurtarief voor de genoemde werkzaamheden in een zaak als dit bovenmatig is. Het ging om verschillende aansprakelijkheidstellingen waarbij verweerders zich niet direct coöperatief hebben opgesteld en het zal ook lastig communiceren zijn geweest met het slachtoffer omdat hij de Nederlandse taal beperkt machtig is. Maar er speelden verder geen complexe juridische kwesties en bij voorlopige schatting van de schade is een bedrag van bijna € 30.000 aangegeven. Tegen deze achtergrond begroot de kantonrechter een tijdsbesteding van 20 uur als passend bij het gehanteerde uurtarief. Deze kosten zijn redelijk en moeten worden vergoed. Dat betekent dat aan buitengerechtelijke kosten die het slachtoffer als voorschot vordert een bedrag van € 6.050,00 inclusief btw zal worden toegewezen.

De kosten van het deelgeschil?

De rechtbank moet de kosten van deze deelgeschilprocedure begroten. Dit staat in artikel 1019aa lid 1 Rv. Hoe de kosten moeten worden begroot is geregeld in artikel 6:96 lid 2 BW. Ook hier geldt dus de zogenoemde dubbele redelijkheidstoets;

  1. Zowel het inroepen van de rechtsbijstand als ..
  2. de daarvoor gemaakte kosten moeten redelijk zijn.

De kosten voor dit deelgeschil bedragen volgens het slachtoffer 25,54 uur x € 250 exclusief btw = € 7.713,95 inclusief btw.

De leverancier en Nationale-Nederlanden voeren aan dat een bedrag van € 225 per uur volstaat voor een kwestie als deze met de in het oorspronkelijke verzoekschrift opgenomen 21 uur. De slagerij sluit zich aan bij dit verweer. Volgens het uitzendbureau dient de vermeerdering van het verzoek niet voor haar te gelden, en dient uitgegaan worden van de bedragen in het initiële verzoekschrift.

De complexiteit en omvang van het dossier rechtvaardigt niet de 25,54 uur die het slachtoffer in rekening wil brengen. Een relatief hoog (specialisten)tarief veronderstelt, dat aan een dossier minder tijd kan worden besteed. Daar komt bij dat er overlap zit in de inhoud van het verzoekschrift en de inhoudelijke aansprakelijkheidstellingen die aan het deelgeschil vooraf zijn gegaan. De rechtbank begroot de redelijke kosten voor het opstellen van het verzoekschrift en de verdere behandeling van de zaak op 17 uren x € 250 exclusief btw, dus op € 5.142,50 inclusief btw. Daar moet het griffierecht van € 86 dat het slachtoffer aan de rechtbank heeft moeten betalen nog bij opgeteld worden.

Disclaimer:

Bedankt voor het lezen. Met het oog op leesbaarheid heb ik deze zaak samen gevat in begrijpelijke taal. Voor een meer juridische benadering van dit onderwerp verwijs ik u naar dit artikel: ECLI:NL:RBMNE:2022:3644

Lichamelijk, geestelijk en materieel letsel kan verstrekkende en levenslange gevolgen hebben voor onze cliënten. Bel 0800 44 55 000 als u slachtoffer bent van letselschade veroorzaakt door anderen.

Hijink Advocaten is 100% gespecialiseerd in letselschade en wij werken met een compleet team van specialisten en advocaten om uw belangen te behartigen. Schakel bij letselschade altijd uw eigen specialist in want wij werken alleen in uw belang!

Ons eerste telefonisch advies verplicht u tot helemaal niets en is volledig gratis.

Vestiging Arnhem
Onderlangs 1
6812 CE Arnhem
(026) 442 39 13

Vestiging Nijmegen
Kerkenbos 1021
6546 BB Nijmegen
(024) 388 66 80

    Volledige naam

    E-mailadres

    Telefoonnummer

    Relevantie juridische artikelen in deze casus:

    • Artikel 9 lid 1 Arbeidsomstandighedenwet – Meldplicht
    • Artikel 6:89 BW – Schending van de klachtplicht in de zin van
    • Artikel 7:658 lid 1 BW: veiligheid
    • Artikel 6:102 BW: hoofdelijk verbonden voor de schade
    • Artikel 185 WVW Weg en Verkeerswet
    • Artikel 6 lid 1 van de Wet Aansprakelijkheidsverzekering Motorrijtuigen (WAM)
    • Artikel 6:101 BW – wederzijdse causaliteit
    • Artikel 6:96 lid 2 BW – dubbele redelijkheidstoets
    • Artikel 1019aa lid 1 Rv – De rechtbank moet de kosten van deze deelgeschilprocedure begroten

    Juridische begrippen in deze casus

    • Formele werkgever;
    • materiële werkgever;
    • klachtplicht;
    • deelgeschil;
    • overmacht;
    • eigen schuld;
    • opzet;
    • roekeloosheid;
    • verzwaarde aansprakelijkheid;
    • bovenmatig.

    Gebruikte vaktermen in deze casus

    • Waver;
    • laaddok.

    Om de hoogte te bepalen van het smartengeld wordt veel gebruik gemaakt van de smarten geldwijzer. Aan de hand van een aantal vragen kunnen wij u een indicatie geven.

    Bereken het hier

    Schrijf u in voor onze nieuwsbrief
    Letselschade advocaat