Een automobilist wil inparkeren. Op het moment dat de auto haaks op de weg staat, ontstaat er een aanrijding met een scooter. De scooterbestuurder eist bij de rechter een schadevergoeding. De scooterrijder reed dicht achter de auto en de automobilist moest daarom voorrang verlenen volgens de scooterrijder.
De rechter wijst de letselschadeclaim uiteindelijk af. Uit het bewijs blijkt dat de scooterrijder zich niet dicht achter de auto bevond. De scooterrijder had daarom geen voorrang. Omdat de scooterbestuurder geen bewijs levert van een verkeersfout van de automobilist wijst de rechter de claim af.
Kan ik een schadevergoeding krijgen als ik ben aangereden door een inparkerende auto?
De eiser van een schadevergoeding moet na een verkeersongeval de verkeersfout van de tegenpartij aantonen. In dit geval moet de scooterrijder dus bewijs leveren waaruit blijkt dat de scooter dicht achter de auto reed toen de auto inparkeerde. Voor fietsers en voetgangers is de bewijslast lager na een aanrijding door een inparkerende auto. Fietsers en voetgangers krijgen in dat geval bijna altijd een letselschadevergoeding.
Afslaande auto moet inhaler voorrang geven
De afslaande auto moet op grond van artikel 18 RVV verkeer naast of dicht achter zich voorrang geven:
Artikel 18 lid 1 RVV: Bestuurders die afslaan, moeten het verkeer dat hen op dezelfde weg tegemoet komt of dat op dezelfde weg zich naast dan wel links of rechts dicht achter hen bevindt, voor laten gaan.
Is er voldoende bewijs dat de scooterrijder zich kort achter de inparkerende auto bevond?
De rechter beoordeelt of er voldoende bewijs is dat de automobilist handelde in strijd met artikel 19 RVV. Het bewijs bestaat onder andere uit een proces-verbaal van de politie en de daarin opgenomen verklaringen van partijen en een getuige. Uit het bewijs blijkt volgens de rechter dat de scooter niet dicht achter de auto reed. De automobilist hoefde daarom geen voorrang te verlenen aan de inhalende scooterrijder:
‘Gelet op de verklaringen van [verweerder] en [minderjarige] ten overstaan van de politie, die net na de aanrijding zijn afgenomen, de verklaring van getuige [getuige] en de foto’s van de locatie van de aanrijding, komt naar het oordeel van de kantonrechter namelijk het navolgende scenario het meest in aanmerking:
– [verweerder] is, nadat zij haar richtingaanwijzer aan had gezet, linksaf geslagen om vooruit in te parkeren in (dan wel naast) een parkeervak,
– [minderjarige] , die op een scooter in dezelfde richting reed, heeft gezien dat [verweerder] haar richtingaanwijzer naar links had aangezet,
– [minderjarige] is vervolgens gaan proberen om [verweerder] nog aan de linkerkant in te halen,
– [minderjarige] heeft zijn inhaalmanoeuvre met hoge snelheid uitgevoerd, zodat aannemelijk is dat [verweerder] hem niet heeft (kunnen) zien aankomen,
– [minderjarige] kon tijdens zijn inhaalmanoeuvre niet meer op tijd uitremmen en
– [minderjarige] is, rijdend ter plaatse van de parkeervakken, tegen de linker-achterzijde van de auto van [verweerder] aan gereden, die op dat moment al nagenoeg volledig geparkeerd stond.
Dit alles betekent dat door [gedaagden] gestelde schending door [verweerder] van artikel 18 lid 1 RVV – en daarmee ook de gestelde onrechtmatige daad – onvoldoende vaststaat.’
Het schadebeeld als bewijs
De schade aan een voertuig draagt vaak bij aan het bewijs na een aanrijding. In dit geval reed de scooter frontaal in de flank van de auto en vloog de bestuurder door de ruit in het linker achterportier. De flankaanrijding toont aan dat de auto al haaks op de weg stond toen de aanrijding plaatsvond. De schade aan de voertuigen ondersteunt dus duidelijk de conclusie dat de auto al enige tijd bezig was met inparkeren en dat de scooter zich dus niet kort achter de auto bevond.
Gratis rechtshulp en advies bij letselschade
Bel naar 0800 44 55 000, stuur een e-mail naar info@letselschadeadvocaat.nl of vul het onderstaande contactformulier in.
Bron: www.rechtspraak.nl Rechtbank Oost-Brabant 8 oktober 2025, ECLI:NL:RBOBR:2025:6188